Voor het meten van de verwarmingskabel is een meter nodig met een functie voor het meten van de laagspanningsweerstand en een functie voor het meten van de isolatieweerstand.
- Bij de eerste meting meten we de isolatieweerstand. Isolatieweerstandsmetingen worden uitgevoerd om de werkelijke isolatietoestand van de verwarmingskabel te testen. De minimale testspanning is 500 V, de aanbevolen spanning is 1000 V. Om de meting uit te voeren, verbinden we de voedingsgeleiders met elkaar, die we aansluiten op één klem van de meter, en we sluiten de beschermingsgeleider aan op de andere klem. Meet gedurende minimaal 60 seconden. Het resultaat moet groter zijn dan 100 of 1000 MΩ – afhankelijk van de eisen van de fabrikant.
- Bij de tweede meting doen we een laagspanningsmeting van de weerstand tussen de voedingsdraden. Om de meting uit te voeren verbindt u de klemmen van de meter onder de voedingsdraden. Noteer het resultaat in het installatieprotocol. Vergelijk vervolgens de gemeten waarde met die in de tabel, die te vinden is in de installatiehandleiding van het betreffende product. De weerstandswaarden staan ook vermeld op een etiket dat op het product is geplakt. Als de waarden overeenkomen, betekent dit dat het product in orde is en de verwarmingsinstallatie in gebruik kan worden genomen.
Veel fabrikanten van vloerverwarmingsmatten en -kabels eisen dat tijdens de installatie drie keer wordt gemeten. Na het verwijderen van de mat uit de doos, na het leggen van de mat op de vloer en vóór het afplakken en een derde keer na het betegelen en vóór het aansluiten van de thermostaat. De resultaten van alle drie de metingen moeten worden ingevoerd in het installatieprotocol.